Waarom zijn er zoveel mensen arm, en maar zo weinig mensen rijk? Niet een typische vraag waar een aquatisch ecoloog zich mee bezig houdt, maar mijn promotor is dan ook verre van typisch. Samen met historicus Bas van Bavel en mijn collega’s Ingrid en Egbert, dook hij de modellen en de literatuur in om deze vraag te beantwoorden.
Hun conclusie? Het is een natuurwet. De grote ongelijkheid tussen de massa en een klein gezelschap zie je niet alleen in menselijke samenlevingen, maar ook in bossen en in de bacteriën van je darm. Als je bijvoorbeeld kijkt naar de verdeling van boomsoorten in de Amazone, zie je dat de helft van alle biomassa in 1% van de soorten zit. Hetzelfde geldt voor je darmen: het grootste deel van de massa wordt bepaald door slechts enkele soorten.
Er kunnen verschillende oorzaken voor ongelijkheid zijn, waarvan de meest voor de hand liggende oorzaak een verschil concurrentiekracht is. In de natuur geeft een bepaalde set van eigenschappen een soort misschien een voordeel ten opzichte van een ander soort; In de samenleving hebben sommige mensen eigenschappen waardoor zij wellicht betere zakenmannen of vrouwen zijn dan andere mensen. Om die reden maak ik mijzelf dan ook al jaren wijs dat ik nooit een miljonair zal worden: ik mis een paar cruciale eigenschappen die de wolves of Wallstreet wel hebben — misschien maar beter ook.
Daarnaast is het natuurlijk ook zo dat wanneer je een voorsprong hebt, het makkelijker is om die voorsprong te behouden. In tegenstelling tot het wielrennen, waar te vroeg een voorsprong opbouwen zelden leidt tot de overwinning, geldt dit wel voor rijkdom. Als je rijk bent krijg je vaak automatisch meer macht, waardoor je bijvoorbeeld bepaalde wetten in jouw voordeel kunt beïnvloeden — ik noem hierbij geen namen, maar in de afgelopen weken is hier een klassiek voorbeeld van in het nieuws geweest.
Een andere, iets minder voor de hand liggende verklaring voor ongelijkheid in de natuur en samenleving is toeval. Zelfs als er geen superieur soort is of alle mensen exact dezelfde eigenschappen hebben, dan kan er toch ongelijkheid ontstaan als gevolg van willekeurige verliezen en winsten. Stel je voor dat jij en je vrienden allemaal honderd euro krijgen. Jullie gaan een spel spelen, en in iedere ronde rol je met een dobbelsteen. Wat je gooit bepaalt of je er iets bij krijgt of iets verliest, maar het totale aantal geld wordt gelijk gehouden door de winsten en verliezen te herverdelen proportioneel aan je welvaart. Het verrassende aan dit experiment is dat wanneer je dit een lange tijd volhoudt, uiteindelijk één van jullie waarschijnlijk vrijwel al het geld bezit. Niet omdat één persoon een grotere concurrentiekracht heeft, maar puur als het gevolg van toeval.
Zolang er geen mechanismen zijn waardoor het verschil kleiner wordt gemaakt, is er dus een groeiende ongelijkheid als het gevolg van kans alleen. Je kunt het verschil kleiner maken door de dominante soorten en rijken te bedwingen. In de natuur vindt dit veel plaats: de meest voorkomende soorten hebben vaak proportioneel meer natuurlijke vijanden, waaronder ook ziektes, met als gevolg dat de dominantie afneemt en er meerdere soorten samen kunnen leven.
In de samenleving hebben wij zo’n mechanisme echter niet. Hier en daar zal er wel af en toe kapitaalvernietiging zijn door bijvoorbeeld een oorlog, maar op het lange termijn ontstaat daarna weer grote ongelijkheid. Nu zijn er natuurlijk ook in de samenleving maatregelen die ervoor zorgen dat het verschil wat kleiner wordt, zoals belastingen. Het probleem is echter dat tegenwoordig de meeste handel op mondiale schaal gebeurt en we op die schaal geen instituties hebben die tegenwicht bieden aan de groeiende ongelijkheid. Het gevolg? De rijken worden steeds rijker, de armen steeds armer.